L.S.R -- een parafilosofisch project

in de tijd verborgen -- maar geen tijd tot morgen

Het volgende artikel verscheen voor het eerst in het Duits in:

DIE ZEIT (Hamburg), Nr. 5, 27. Januar 2000, S. 49
»Max Stirner -- Dissident geblieben«


Max Stirner, een duurzame dissident
-- in een notendop --

Hoe Marx en Nietzsche hun collega Max Stirner verdrongen en waarom hij ze geestelijk heeft overleefd

door Bernd A. Laska


Max Stirner? De filosoferende kleine burgerman, die Karl Marx al had afgepoeierd? De anarchist, egoïst, nihilist, de crue voorloper van Nietzsche? Ja, precies deze. In de wereld van de filosofie staat hij weliswaar ongunstig aangeschreven en wordt hoogstens marginaal genoemd, maar bij hem ligt nog altijd het geestelijke dynamiet opgeslagen, waarvan de toebereiding werd opgeëist door iemand na hem.

Stirners naam al roept duidelijke kernspreuken op als "Ik ben enig", "Mij gaat niets boven mij", "Ik baseer mijn zaak op niets", die hem als het type van de ongegeneerde egoïst of naïeve solipsist of ... doen voorkomen. Vergeten is hij dus niet. Zijn boek »Der Einzige und sein Eigenthum« (»De Enige en zijn Eigendom«,1844) -- hij schreef alleen dit ene -- verschijnt nu nog bij de uitgeverij Reclam (Universalbibliothek), als klassiek geschrift van het egocentrisme. Maar niemand beschouwt Stirner daarom als actueel.

Zijn tijd, zo luidt daarentegen mijn stelling, is nu pas gekomen. Wat daarmee wordt bedoeld, laat zich misschien het beste overbrengen via de geschiedenis van de invloed die zijn boek heeft gehad, een geschiedenis die merkwaardig in het verborgene verliep juist in de perioden die het rijkst aan gevolgen waren, en die nog altijd nauwelijks bekend is [de geschiedenis van de re(pulsie en de)ceptie van Stirner door Marx et al. en Nietzsche et al. -- zie onderaan]. Ze maakt ook verklaarbaar, dat en waarom de specifieke kerngedachte van Stirner pas na meer dan anderhalve eeuw werkelijk actueel is geworden.

***

Stirner schreef zijn »Enige« in de context van het zgn. jonghegelianisme van de jaren veertig van de 19e eeuw. Dit jonghegelianisme had, afgezien van zijn begin als bijbelkritiek, voor de eerste maal in Duitsland geprobeerd een consequent verlichtende, atheïstische theorie ("ware" / "zuivere" kritiek) en praxis ("filosofie van de daad") te ontwikkelen. Zijn toonaangevende theoretici waren Ludwig Feuerbach en Bruno Bauer; practisch-politiek traden Arnold Ruge en Moses Hess als strijders voor democratie en sociale gerechtigheid op de voorgrond.

Max Stirner was aanvankelijk een nogal onopvallende figuur in de groep rond Bruno Bauer. De vernietigende kritiek op het totale jonghegelianisme, die hij in zijn »Enige« presenteerde, was daarom voor allen verrassend. Stirner kritiseerde aan de filosofieën van Feuerbach en Bauer niet, zoals de talrijke tegenstanders van de zogenaamde Nieuwe Verlichting na Hegel, het atheïsme van beide ex-theologen, maar veeleer hun gebrekkige consequentie als denkers. Het was hun wel gelukt zich uit het alles omvattende systeem van Hegel te emanciperen, maar niet om de "tovercirkel van de christelijkheid" werkelijk te verlaten. Stirners spottende slotsom: "onze atheïsten zijn vrome lieden".

De bekritiseerden onderkenden zeer wel, dat Stirner op hun weg, de weg van de kritiek, consequent verder was gegaan. Ze bewonderden weliswaar Stirners vermetelheid, maar schrokken terug voor het resultaat ervan, dat in hun ogen een moreel nihilisme was.

Privatim gefascineerd -- Stirner is "de meest geniale en vrije schrijver die ik heb leren kennen" schreef bijvoorbeeld Feuerbach aan zijn broer; Ruge, Engels en anderen toonden zich spontaan net zo onder de indruk -- en in het openbaar afwerend, afstand houdend of zwijgend: ambivalent en tactisch te werk gaand reageerde deze geestelijke avant-garde op de meest vermetele onder hen. Niemand wilde Stirners stap over de Nieuwe Verlichting heen mee ten uitvoer brengen. Zijn "nihilisme" mocht niet de consequentie van verlichtend denken zijn. Zo geschrokken was men er blind voor, dat Stirner al wegen "voorbij het nihilisme" had geopend.

Het reflexachtig afweren van de gedachtengang van Stirner is ook kenmerkend voor het grootste deel van de latere geschiedenis van de re(pulsie en de)ceptie van de »Enige«. Deze werd zelfs eerst gedurende een halve eeuw vergeten. Pas in de jaren negentig van de 19e eeuw kreeg Stirner een renaissance, die tot in de volgende eeuw voortduurde. Hij stond echter steeds in de schaduw van Nietzsche, wiens stijl en retoriek ("God is dood"; "Ik, de eerste immoralist" ... ) de hele wereld fascineerden.

Enkele denkers hadden intussen wel in de gaten, dat Stirner, hoewel hij als banale voorloper gold van Nietzsche, de meer radicale van beide denkers was. Toch lieten juist zij na om openlijk hun standpunt ten opzichte van Stirner te bepalen. Edmund Husserl bijvoorbeeld sprak op een afgelegen plaats van de "verleidelijke kracht" van de »Enige« -- en vermeldde hem geen enkele keer in zijn geschriften. Carl Schmitt werd als jonge man door het boek geschokt -- en zweeg erover, tot hij in de nood en verlatenheid van een gevangeniscel (1947) weer door Stirner "getroffen" werd. Max Adler, theoreticus van het austromarxisme worstelde privé levenslang, stiekem en uitgebreid, met Stirners »Enige«. Georg Simmel ontweek instinctief Stirners "merkwaardige soort van individualisme". Rudolf Steiner, oorspronkelijk een geëngageerde, verlichte publicist, was spontaan door Stirner gegrepen, maar zag zich echter spoedig door deze "naar een afgrond" gevoerd en wendde zich tot de theosofie. En de anarchisten, aan wie Stirner vaak als stamvader werd toegeschoven, bleven zwijgend op afstand (Proudhon, Bakoenin, Kropotkin) of hadden een blijvend ambivalente verhouding tot hem (Landauer).

Dit afwijzen van een heel diep demonisch opgevatte gedachte in de »Enige« brengen ook prominente filosofen van onze tijd onder woorden. Leszek Kolakowski: Stirner, tegenover wie "zelfs Nietzsche zwak en inconsequent overkomt", is weliswaar niet weerlegbaar, maar moet tot elke prijs worden uitgebannen, daar hij "het enige werktuig dat het ons mogelijk maakt ons waarden eigen te maken, de traditie" verwoest. De door Stirner nagestreefde "destructie van de vervreemding, dus de terugkeer naar de authenticiteit, is niets anders dan de verwoesting van de cultuur, de terugkeer naar het dier-zijn... tot de vóór-menselijke status." Hans Heinz Holz waarschuwde ervoor dat "het Stirnerse egoïsme, als dat praktijk zou worden, tot de zelfvernietiging van het menselijk geslacht leidt."

Soortgelijke apocalyptische angsten mogen Jürgen Habermas wel hebben bewogen, toen hij in zijn jonge jaren de "absurditeit van de Stirnerse razernij" met woorden van razernij uitbande -- en Stirner sindsdien zelfs in teksten over het jonghegelianisme niet meer vermeldt. Adorno, die zich op het einde van zijn denk-carrière tot het -- vóór-Stirnerse -- "standpunt van het jonghegelianisme teruggedrongen" zag, merkte eens cryptisch op, dat Stirner degene is geweest die werkelijk "de kat de bel heeft aangebonden", maar zwijgt over hem in zijn gehele werk. Peter Sloterdijk merkt intussen niets van dit alles en schudt slechts zijn hoofd erover dat de "geniale" Marx zich "op vele honderden pagina's [over Stirners] in wezen eenvoudige gedachten heeft opgewonden."

Karl Marx: zijn reactie op Stirner is, zoals die van Nietzsche, het waard hier nadrukkelijk behandeld te worden wegens haar sterke en langdurige doorwerking. Nog in de zomer van 1844 zag Marx in Feuerbach "de enige, die een werkelijke theoretische revolutie" had volbracht. De verschijning van de »Enige« in oktober 1844 bracht deze houding aan het wankelen, want Marx voelde zeer duidelijk de diepte en draagwijdte van de kritiek van Stirner. Terwijl anderen, ook Engels, Stirner eerst bewonderden, zag Marx van begin af aan een vijand in hem, die vernietigd moest worden.

Aanvankelijk was Marx van plan een recensie over de »Enige« te schrijven. Maar hij gaf dit plan spoedig weer op, wilde eerst de reacties van de anderen (Feuerbach, Bauer) afwachten. In zijn polemiek »Die heilige Familie. Gegen Bruno Bauer und Consorten« (»De heilige familie. Tegen Bruno Bauer en consorten«, maart 1845) nam hij Stirner niet mee. In september 1845 verscheen Feuerbachs kritiek van de »Enige« -- en tegelijk Stirners soevereine dupliek daarop. Nu voelde Marx zich geprovoceerd om zelf in te grijpen. Hij onderbrak belangrijke opdrachten en stortte zich op de »Enige«. Zijn Stirner-kritiek »Sankt Max« (»Sint Max«), vol met scheldwoorden tegen het "armzaligste brein onder de filosofen", viel nog langer uit dan de »Enige«. Maar na de voltooiing van het manuscript moet Marx in zijn tactische afwegingen weer hebben geweifeld. Tenslotte bleef de Stirner-kritiek ongedrukt.

Als resultaat van zijn privatim gevoerde discussie met Stirner keerde Marx zich definitief van Feuerbach af en concipieerde een filosofie die, anders dan die van Feuerbach, immuun moest zijn voor de kritiek a la Stirner: het zogenaamde historische materialisme. Marx schijnt echter zijn nieuwe theorie toen nog als voorlopig te hebben beschouwd, want hij liet ook deze, zoals zijn »Sankt Max«, in de la liggen. Een openlijke discussie met Stirner wilde hij in ieder geval vermijden. In plaats daarvan stortte hij zich in het politieke leven, in twisten met Proudhon, Lassalle, Bakoenin e.a. Zo lukte het hem tenslotte het probleem "Stirner" helemaal te verdringen -- zowel in psychologische zin als ook in die van de ideeën-geschiedenis.

De historische betekenis van het "verdringingswerk" door Marx wordt duidelijk, als men onderzoekt hoe de Marx-onderzoekers van alle richtingen naderhand Stirner zagen en zijn invloed op Marx beoordeelden. Ze volgden op een verbazend eensgezinde manier kritiekloos de voorstelling, die Engels in 1888 in zijn populaire boek »Ludwig Feuerbach und der Ausgang der klassischen deutschen Philosophie« heeft gegeven. Engels vermeldt Stirner daarin slechts terloops als "curiositeit" in het "ontbindingsproces van de Hegelse school" en huldigt Feuerbach als de overwinnaar ervan.

Deze voorstelling, hoewel chronologisch en zakelijk grof fout, werd snel algemeen aanvaard; dit veranderde niet toen in 1903 de »Sankt Max« van Marx bekend werd. De reacties van Marx op Stirners »Enige« zijn weliswaar goed en gedetailleerd bewijsbaar, maar er zijn tot op heden slechts bij uitzondering auteurs (Henri Arvon, Wolfgang Essbach) die Stirners beslissende rol bij Marx' conceptie van het historische materialisme tot hun onderwerp hebben gemaakt -- en tot een halfslachtige rehabilitatie van Stirner kwamen, waarbij de gevestigde superioriteit van Marx niet in twijfel wordt getrokken. Maar zelfs deze publicaties werden tientallen jaren lang genegeerd en worden pas sinds kort aarzelend besproken in gespecialiseerde vakkringen.

Slotsom: Op de primaire verdringing van Stirner door Marx (psychologisch en ideeën-historisch begrepen) volgde een secundaire, waarbij de Marx-onderzoekers van elke richting, ondanks alle evidentie, automatisch stekeblind waren (het laatst zeer indrukwekkend bij Louis Althusser) voor de primaire verdringing van Marx, en daarmee zichzelf ook de eigen, primaire, verdringing bespaarden.

Friedrich Nietzsche, de tweede grote "overwinnaar" van Stirner werd in hetzelfde jaar (zelfs in dezelfde maand) geboren waarin Stirners »Enige« verscheen. Maar al in Nietzsches jeugd gold het gehele jonghegelianisme alom als niet-serieus, als dwaasheid van enkele van de universiteit weggestuurde privaatdocenten en schandaalschrijvers van de Duitse Vormärz [hier bedoeld als de periode tussen 1838 en de maart-revolutie van 1848]. De jonge Nietzsche evenwel, verveeld door de "ouwelijkheid" van zijn medestudenten, roemde in een brief juist die jaren veertig als een "geestelijk levendige tijd", waarin hij zelf graag actief zou zijn geweest. Het directe contact met de jonghegeliaanse veteranen bracht de latere filosoof dan ook op een tweesprong. In october 1865 had Nietzsche een tamelijk lange, intensieve ontmoeting met Eduard Mushacke, die destijds tot de nauwste kring rond Bruno Bauer had behoord en met Stirner bevriend was geweest. Het onmiddellijke gevolg was een diepe geestelijke crisis en een paniekachtige "keuze voor de filologie en voor Schopenhauer".
[»Nietzsches initiële crisis« (nederlands)]

Nietzsche heeft met enig succes ernaar gestreefd de directe sporen van deze beslissende geestelijke wending uit te wissen -- wat aan de overgebleven sporen een des te groter gewicht geeft.

Hoewel in het geval van Nietzsche de zaken in alle details (ook in het vraagstuk van de positieve bewijsbaarheid) anders liggen dan bij Marx, is toch bij beiden een fundamentele overeenkomst in het verloop van hun ontwikkeling vast te stellen, waardoor zij de denkers werden, die een buitengewone/dominerende invloed uitoefenden: confrontatie met Stirner in hun jonge jaren; (primaire) verdringing; conceptie van een nieuwe filosofie, die een beginnende ideologische tijdgeest versterkt en daardoor populair wordt, omdat ze de eigenlijk actuele (en door Stirner vereiste) uiteenzetting met de diepere problemen van het project van het zogenaamde modernisme, van het "vertrek van de mens uit zijn onmondigheid", afsnijdt en tegelijk een tastbare, praktische oplossing suggereert.

Zoals bij Marx volgde ook bij Nietzsche op de primaire verdringing de collectieve secundaire verdringing: door de Nietzsche-onderzoekers van alle richtingen. Deze uitte zich echter in flexibelere vormen dan bij de Marx-onderzoekingen. Er werden in ieder geval vergelijkingen tussen uitspraken van Stirner en Nietzsche gemaakt; daar kwam uit dat Stirner een voorloper van Nietzsche is en ook, dat hij dat niet is. Er werd de vraag gesteld of Nietzsche de »Enige« heeft gekend; dit werd bevestigd en dit werd ontkend. Conclusies werden er niet uit getrokken.

De extreemste stelling verdedigde Eduard von Hartmann: Nietzsche is de plagiator van Stirner. Wie Nietzsches werkelijke verdienste begrepen had, zweeg.

***

Filosofen, voor zover ze verlichters waren, waren in hun tijd steeds dissidenten. Vroeger of later, meestal postuum, werden hun leerstellingen echter in het cultuurhistorische repertoire geïntegreerd. Bij de verlichtende Verlichtingscriticus Stirner is dit echter, tegen de oppervlakkige schijn in, tot nu toe niet het geval geweest. Hij is, in tegenstelling tot Marx en Nietzsche, zelfs tot in onze tijd, die post-ideologisch denkt te zijn en geestelijke dissidentie eigenlijk niet meer kent, een waarlijke dissident gebleven -- een duurzame dissident.

Uit deze provocatie blijkt de heuristische waarde van zijn »Enige« voor de tegenwoordige tijd, zijn actualiteit. Door ons met hem en zijn effecten bezig te houden kunnen we geholpen worden om de merkwaardige neergang te begrijpen, die het project van de Verlichting in de laatste 150 jaar heeft ondergaan -- en dit daardoor misschien tot nieuw leven inspireren.

Verlichting: wie nu dit begrip tot onderwerp van de huidige tijd wil maken, wordt bijna vanzelf voor naïef en cultuurhistorisch onnozel versleten. Wij zijn tenslotte allang verlicht, zegt men, en wel in het bijzonder over de Verlichting. Die behoort bij een voorbij tijdperk en is sinds lang in haar gespletenheid onderkend: ze heeft op grond van een schijnbaar optimistisch, maar principieel verkeerd mensbeeld actief en reactief die moorddadige ideologieën doen ontstaan, die tot de rampen van de 20e eeuw hebben geleid. Deze historische les is door allen geleerd, die in de 20e eeuw het project van de Verlichting van de 19e eeuw wilden voortzetten, op het laatst ook door degenen die in de jaren 1930 een door Marx en Freud geïnspireerde "kritische theorie van de maatschappij" schiepen, maar deze enkele jaren later stilzwijgend opgaven en tenslotte meenden, dat aan elke verlichting een noodlottige "dialectiek" inherent is.

Aan de laatste nog rumoerige, rond 1968 kort losgebarsten verlichtende ambities werd door de uitroeping van het zogenaamde postmodernisme snel een einde gemaakt. Het modernisme, het project Verlichting, in diskrediet gebracht en als verouderd aangemerkt, moest nu ook in naam definitief worden afgedankt. De slotsom van eeuwen verlichting luidde: wij zijn daarover verlicht, dat wij niet te verlichten zijn. De Nieuwe Mens, of volgens Marx of volgens Nietzsche, is niet verschenen; de oude Adam zegeviert. De roep om een Nieuwe Mens is sindsdien ontoelaatbaar geworden en geldt zelfs als zeer gevaarlijk.

Het is inderdaad zo, dat vandaag elke gedachte aan een herleving van het project Verlichting al daardoor in de kiem wordt verlamd, doordat de dragende ideeën van de laatste verlichters die massaal effect hebben gehad, Marx en Nietzsche, grondig werden gedevalueerd door de historische ervaringen van de 20e eeuw. Dit bankroet van ideeën maakte ook diegenen moedeloos, die met het alomtegenwoordige irrationalisme voor ogen eenvoudig niet konden geloven, dat voor de mensheid -- en zij het dan ook slechts het meest voouitstrevende deel ervan -- het "vertrek uit de onmondigheid" reeds een gepasseerd station was; dat over de mogelijkheden van de menselijke rede het laatste woord is gesproken.

Het bankroet van de tot nu toe dominerende verlichtende ideeën biedt echter ook een kans. Nu, nadat de nimbus van Marx en Nietzsche vergaan is, zou het mogelijk moeten zijn naar de cultuurhistorische plaats te gaan waar de foutieve ontwikkeling begon en die tot dusver ten zeerste werd gemeden: naar de radicaal verlichtende debatten van de jonghegelianen van de jaren 1840, waaruit eerst de ideeën van Stirner, daarna, wezenlijk als reactie daarop, die van Marx en Nietzsche voortkwamen.

***

Stirner kritiseerde aan de radicale verlichters van zijn tijd, dat zij alleen maar "God gedood", de "andere wereld buiten ons" afgeschaft hadden; dat zij, de "vrome atheïsten", echter de basis van de religieuze ethiek, de "andere wereld in ons" hadden bewaard en deze slechts een seculiere vorm hadden gegeven. De werkelijke bevrijding van duizenden jaren oude ketenen is echter pas volbracht, als ook deze "andere wereld" niet meer bestaat.

Met de "andere wereld in ons" bedoelde Stirner heel precies die psychische instantie, waarvoor Freud in 1923 de passende naam "super-ego" (boven-ik) invoerde. Het super-ego ontstaat in het individu als het meest wezenlijke resultaat van de enculturatie van het kind. Het blijft de bewaarplaats van de waardenattitudes die vroeg in het leven op prérationele en irrationele wijze totstandkomen en later door de rede nog maar zeer betrekkelijk te beïnvloeden zijn. Het super-ego is, hoewel door het individu als zijn oereigenste beschouwt, geheel en al heteronoom. [vgl. hiervoor »De negatie van het irrationale super-ego bij Max Stirner« van Bernd A. Laska]

Stirner was van mening dat het stadium van de ontwikkeling van de mensheid, dat is gekenmerkt door gedragssturing door middel van het prérationeel en irrationeel totstandgekomen super-ego, met de voltooiing van de Verlichting overgaat in een stadium van de ontwikkeling tot zelfsturing, d.w.z. onvervalste autonomie van de individuen. Maar deze gedachte wekte tot dusver nog overal waar deze werd gehoord intensieve afweereacties op, ook bij de verlichter Freud, die het super-ego vast verankerd wilde zien in de biologie, eeuwig en niet af te schaffen. Freud maakte de psychoanalyse met het motto populair: "Waar 'id' ('het') was, moet 'ik' worden!" (nota bene: een ik met boven-ik / super-ego). De weinige psychoanalytici die geprobeerd hebben het alternatief "Waar super-ego was, moet ik worden!" tot onderwerp van gesprek te maken, werden moeiteloos uitgeschakeld. Maar dat is een ander hoofdstuk van de volstrekt ondialectische verlamming van de Verlichting door de Verlichting zelf. [vgl. hiervoor in het Duits »Die Negation des irrationalen Über-Ichs bei Wilhelm Reich« van Bernd A. Laska]


De citaten zijn voor het grootste deel te vinden in mijn boek
»Ein dauerhafter Dissident«
(»Een duurzame dissident«)


Vertaling: Arne C. Jansen (20.06.2001)


brasileiro português: Max Stirner, um dissidente que resiste ao tempo
dansk: Max Stirner - Forblevet dissident
deutsch: Max Stirner in nuce -- ein dauerhafter Dissident
english US-american: Max Stirner - A durable dissident
español: Max Stirner in nuce -- un disidente duradero
esperanto: Max Stirner - Restinte disidento
français: Max Stirner - Encore et toujours un dissident
italiano: Max Stirner - Ancora e sempre un dissidente


Copyright 2001-2014 © by Bernd A. Laska

  L.S.R 
een parafilosofisch project
in de tijd verborgen -- maar geen tijd tot morgen